Rijmen en dichten is een activiteit die vroeger veel werd beoefend in ons clubblad De Scrum. Soms was dat om een leuk verhaal nóg leuker te maken. Soms uit pure meligheid. En heel misschien – ik durf het haast niet op te schrijven – een doodenkele keer om lucht te geven aan échte dichterlijke bevlogenheid. Maar alles bij elkaar leverde dat veel kitsch op en weinig kunst, naar mijn mening. Daar hoeft het trouwens niet minder leuk van te worden. Oordeel zelf!
Het eerste rijmpje dat ik wil bespreken stamt uit 1941. De volgende “yell” werd voorgesteld in een Scrum van 1941:
Heija – Heija – Hop ! …….. Gooiers aan de kop
Lange passen maken ………. Tegenstanders kraken!
Heija – Heija – Hop ! …….. Gooiers aan de kop.
Geen flauwekul, lekker kort, ´t is duidelijk wat men wil, het nodigt uit tot meebrullen en het enthousiasmeert. Wat wil je nog meer? Een beetje emotie misschien..? Voor de liefhebbers is het volgende afrondende fragment uit een enigszins oververhitte, zinsbegoochelde vooroorlogse Gooise toekomstdroom met heel veel Gooi-teams, -spelers en -succes wellicht aardig:
………..en ik peinsde in mijn rugbydracht,
verteederd door zwoele zonnepracht,
beslist een beetje loom,
over mijn dwaze droom;
………..en ik zei, wellicht wat sloom, –
steun zoekend aan een boom, –
“Oh heerlijke phantasie wordt echt,
dat is ´t waar ik voor vecht, en waar iedere Gooier voor in vuur en vlam gaat
als eens de “rugby-zon” hoog aan de hemel staat!”.
Dat is andere koek: visionaire koek! Maar: de meeste dromen zijn bedrog, dat weten we allemaal. Daarom ook een voorbeeld uit 1946 van wat je verhalende poëzie zou kunnen noemen.
TANTE SIEN OP DE RUGBYMATCH
Melodie: Wijlen Louis Davids, Vader dronken enz.
´k Ben eens even wezen kijken
Bij de Gooische Rugbyploeg…
Mensch je zou compleet bezwijken
Voor dat iemand je wat vroeg
´t Was je reinste revolutie
´t Leek wel China met Japan!
Het begon meteen met ruzie
´k Had er best mijn portie an.
Paul Béchet “met een fluitje in z´n mond” in 1934
Een meneer die sting te kijken
Met een fluitje in z´n mond
En een hele klodder lijken
Lag meteen al op den grond.
Ik dacht bij die massa-slachting
Tante Sientje houdt je stijf
Want met ware doodsverachting
Gongen ze mekaar te lijf.
Wat een spieren, wat een kuiten!
Blert een meiske, blond gekleurd,
En die man sting maar te fluiten
Bij de heibel die gebeurd.
Meisjes loopen maar te brullen
En staan gillend langs de lijn
´k Denk dat al hun eigen knullen
Daar aan ´t bakkeleien zijn.
Dan verhuist de zooi een keertje
Wordt er weer wat raars gespeeld
Ik geloof dat nou dit heertje
Met zijn fluitje wordt gekeeld
Alle lui staan zwaar te drukken
Op en om en door mekaar
Straks subiet zie je de stukken
Van zoo´n massa-moordenaar.
´k Dacht dat kan toch zoo niet blijven
En de troep kwam weer op toer
Een lag onder de bedrijven
Voor mirakel op de vloer.
Een der and´re maniakken
Die zich uit de hoop verhief
Had opeens de bal te pakken
En ik brulde “Houdt den dief”
´t Bleef maar schoppen en maar rukken
´t Ging jandorie in het groot!
Ik dacht mensch blijf bij je stukken
Strakkies slaan ze jou nog dood.
´t Wier benauwd in mijn positie
Voor je ´t weet ben je gekist
Da´s een kluif voor de politie
Die d´r vast geen bal van wist.
Aldoor zijn ze weer begonnen
En toen brulden ze in koor
Dat die Gooiclub had gewonnen
WAT? Dat drong niet tot me door
Maar zoo´n opgeschoten kindje
Heeft de zaak eens uitgelegd
Zeker speelde ook haar vrindje
Bij die boksers, zoo gezegd.
Die vertelde dat er “scrum” was
En nog and´re rarigheid
Dat de “Captain” in zijn hum was
Over al die narigheid
´t Was een match waaruit moest blijken
Wie de meeste kolen wint
En ik ga beslist eens kijken
Als d´r weer zoo´n chijn begint.
Een hele lap tekst, die onthoud je niet zomaar. Moet dus op een stukje papier staan om gezongen te kunnen worden. Ik zie in gedachten de nodige Gooiers halverwege dit lied, met de liedtekst in hun hand, naar de bar sluipen om hun schorre kelen te smeren… In december 1948 won RC ´t Gooi de ABLO-beker. Hiervan gingen ze met hun neus in de lucht lopen, blijkt uit het volgende vers:
“Waar werd een groter held, dan op het Rugbyveld,
ter wereld ooit gevonden?
Hij is ´t die in de sfeer, van mannenkracht en eer,
zich voelt aan ´t spel gebonden”.
Waar Vondel de inspiratie leverde voor dit klassieke vers is “De Rijmer” de bron van het volgende gedicht van een heel andere, Jules Deelder-achtige orde:
RUGBY – RIJM
Grastapijt
Rugbystrijd
Spel vangt aan
Zonder slaan
Fluit klinkt schel
Buitenspel
Doorgedrongen
Wordt besprongen
Back treedt op
O wat strop
Grijpt hem beet
Doet hem leed
Man ploft neer
Dat doet zeer
Broek gescheurd
Niet getreurd
Scrum gemaakt
Twee gekraakt
´t Is gelukt
Try gedrukt
Büchner fluit
Spel is uit.
Ter afsluiting een rijm, dat op de drempel van 1952 en 1953 in De Scrum verscheen. Een serieuze kandidaat in de categorie kitsch/rijmelarij. Geproduceerd door een zekere “Vuurvlieg”.
ONS R.C. ´t GOOI
Weer zijn ze voorbij de 365 dagen
ook nu hebben wij ons er doorheen geslagen.
Het ging niet altijd zonder strijd
dat gaf ons juist de nodige “levenshardheid”
die wij zo nodig hebben in ons leven
of wij nu naar het één of naar het ander streven.
Immers, komt het zelfs niet voor in onze sport
dat er voor een overwinning fair gevochten wordt.
Als wij allen zo de sport beschouwen
dan krijgen we kerels, waarop men kan bouwen.
Niemand weet wat ons het volgend jaar zal brengen
hopelijk zal het ons aller leven lengen.
Maar laten wij, leden van R.C. ´t Gooi
het niet bij woorden laten, die zijn vaak zo mooi.
Doch wij beginnen dit jaar allemaal met serieus te spelen
dan zal jullie het rugbyspel niet gauw vervelen!
Afgesproken mannen? Geef de hand
dan behoort R.C. ´t Gooi spoedig weer tot de sterkste clubs in Nederland.
Tenenkrommende Sinterklaas-rijmelarij, naar mijn mening. Maar misschien toch met een profetische lading. Want vier maanden later zou de club een mooie prijs binnenhalen. ’t Gooi won namelijk op 26 april 1953 de strijd om de Van Broekhuizenbeker en werd dus landskampioen!