Dit verhaal is deel 2 van de serie “De kleuterjaren van het Nederlandse rugby: 1918 – 1932”.

Pim Mulier
In januari 1920 bracht erevoorzitter Pim Mulier in de bestuursvergadering van de NVB – toen nog zonder de koninklijke K ervoor – een voorstel ter sprake, lezen we in de Sportkroniek van 21 januari 1920. De ”vader van het Nederlandse voetbal” vond dat de NVB alle soorten voetbal moest bevorderen, dus ook rugby-voetbal. Met het “gewone” voetbal was de voetbalbond erg succesvol. Mulier wilde vanuit de NVB het Nederlandse rugby zo stimuleren, dat het na verloop van tijd een zelfstandige rugbybond zou kunnen vormen.
De meningen in het NVB-bestuur waren verdeeld. Sommigen wilden niet wachten tot de clubs zelf om ondersteuning zouden vragen, maar die direct aanbieden. Een andere mening was, dat de NVB geen krachten zou moeten versnipperen over beide sporten. Weer een ander meende, dat het NVB-reglement niet toeliet ook rugby te organiseren of te steunen. Er werden verschillende voorstellen in stemming gebracht. Onder meer om een commissie in te stellen om rugby in de zorgen van de NVB te betrekken, totdat er een zelfstandige rugbybond zou zijn gevormd.

Henri van Booven
In die commissie zouden Henri van Booven, de heer J.H. van Drooge en Pim Mulier benoemd kunnen worden. Maar ondanks deze mogelijke prominente bezetting haalde dit voorstel het niet. Net als alle andere voorstellen. De voetbalbond zou zich dus tot voetbal blijven beperken.
Of dat uiteindelijk een goed of slecht resultaat was voor het Nederlandse rugby zullen we nooit weten. Maar zeker is, dat rugby zich in Nederland met de steun van de grote voetbalbond anders en misschien wel sneller had kunnen ontwikkelen dan in werkelijkheid gebeurd is. Intussen werd er ook in rugby-Nederland nagedacht over een rugbybond. Twee maanden later kwam het ervan.
Meer lezen over deze periode? Ga naar:
Pogingen om in Hilversum een rugbyclub op te richten.